Honderd jaar onderzoek Javamens;
PALEO-ANTROPOLOGIE OP JAVA
Theo Holleman
De Nederlandse arts Eugène Dubois vond tussen 1891
en 1892 op Java een versteend schedeldak en een
dijbeen. Ze moesten hebben toebehoord aan een
rechtop gaand wezen met zowel aapachtige als
menselijke trekken. Naar voorbeeld van Haeckel die
een theoretische stamboom van de mens had
opgesteld noemde Dubois hem Pithecanthropus
erectus.
Tegenwoordig ligt het zwaartepunt van
paleo-antropologisch onderzoek in Oost-Afrika,
maar ook op Java wordt nog steeds naar de oermens
en zijn werktuigen gegraven. Dr. G.J.
Bartstra van het Biologisch Archaeologisch
Instituut (BAI) te Groningen werkt al zo'n twintig
jaar in de Gordel van Smaragd.
Sinds Dubois heeft het onderzoek naar de
menselijke afstammingslijn in Indonesië nauwelijks
meer stilgelegen. Direct na de ontdekking van de
Pithecanthropus ging de aandacht uit naar de
stratigrafie van de vindplaats: de oever van de
Solo-rivier nabij het dorpje Trinil in Midden
Java. Er was namelijk twijfel gerezen over Dubois'
bewering dat schedeldak en dijbeen bij elkaar
hoorden. De geologen Elbert en Carthaus toonden na
een expeditie (1906-1908) aan dat hij zich in dit
opzicht inderdaad verkeken kon hebben. Wat Dubois
voor één Pleistocene laag had aangezien bleken er
in feite meerdere te zijn en dit betekende dat de
vondsten heel goed een verschillende ouderdom
konden hebben.
Dubois wees deze aantijgingen als belachelijk van
de hand. Maar toen er geen nieuwe Pithecanthropus
vondsten werden gedaan, bleef de discussie over de
waarde van zijn ontdekking op een vervelende
manier aan de gang. Pas in 1937 vond Von
Koenigswald, werkzaam bij de Geologische Dienst
van het toemalige Nederlands Indië, de tweede
Pithecanthropus-schedel. Niet langs de
Solo-rivier, maar in Sangiran, even ten noorden
van Surakarta.
De Tweede Wereldoorlog en de Japanse bezetting
onderbraken het onderzoek dat daarna door de
onrust rond Indonesiës aanloop naar
zelfstandigheid maar moeizaam weer op gang kwam.
Medio vijftiger jaren pakten de Indonesiërs zelf
de draad op en elke Nederlandse betrokkenheid
eindigde toen Soekarno in 1956 alle kolonialen het
land uit zette. Vanaf 1970 is er in
samenwerkingsverband echter weer plaats voor
Nederlandse inbreng.
Dubois'
Pithecanthropus erectus (tegenwoordig Homo erectus
erectus) staat inmiddels met vondsten van
40 à 50 individuen recht overeind.
Pijprokersclub
Gaat wetenschapsbeoefening er in het Oosten anders
aan toe dan hier? Bartstra: "Je zou het kunnen
vergelijken met de manier waarop in vorige eeuwen
deftige lieden wetenschap bedreven. Ze deden goede
dingen, maar alleen als het daar de tijd voor was.
Om vijf uur moest het afgelopen zijn en dan togen
ze naar de pijprokersclub. Toch waren deze heren
wel degelijk bezeten van wetenschap. Zo ongeveer
gaat het ook in de Oost. Archeologen verzetten
bergen, maar er blijft altijd ruimte voor andere
zaken. Sociaal verkeer is belangrijk. Je moet de
tijd nemen voor het drinken van klappermelk, thee
of bier en onderwijl met je team filosoferen over
de grote vragen van het leven, de prijs van de
benzine en de juiste hoeveelheid kip in de nasi
gudeg. Amerikanen lopen daar wel eens op stuk. Die
hebben een grant gekregen en willen binnen drie
weken resultaat boeken. Dus gaan ze pushen. Nou,
als er iets is dat je in het Oosten niet moet doen
dan is het de zaak opjagen. Het duurt jaren voor
je als westerling door hebt hoe je je daar dient
te gedragen. Ik heb het geluk gehad dat twee
Indonesiërs, ze zijn nu ver in de zeventig, me wat
dit betreft hebben opgevoed. Als ik nu een project
in een dessa heb, mag ik er alleen op af.'
Bartstra die in Groningen archeologie studeerde
met als bijvak onder meer geologie, houdt zich
hoofdzakelijk bezig met de werktuigen van de
oermens. Geologische vraagstukken zijn daarbij het
belangrijkst: wat gebeurde er met de werktuigen
nadat ze werden gemaakt, gebruikt en weggegooid?
Hoe worden ze teruggevonden? Zijn ze herkenbaar?
Antropologische aspecten - wat deden de oermensen
ermee en wat betekende dat voor hun leefwijze -
komen vooralsnog op de tweede plaats. Andere
wetenschappers in Zuid-Oost Azië zijn vooral
geïnteresseerd in de "jacht' op schedels en
botten. Daarmee valt internationaal goede sier te
maken omdat de discussie rond de afstamming van de
mens nog lang niet is uitgewoed.
Zwarte Eva
Een van de
grootste twistpunten in dit verband is de
opvolgingskwestie van Homo erectus door Homo
sapiens sapiens. De stellingnames daaromheen zijn
neergelegd in twee scenario's.
In het eerste, Out of Africa I, zwerft Homo
erectus een miljoen jaar geleden over de wereld
uit. Hij is in Afrika dan al zo'n
zeshonderdduizend jaar oud. Uit deze weggetrokken
populatie ontwikkelt zich geleidelijk - met
regionale verschillen - overal Homo sapiens. Homo
erectus trekt ook naar Zuidoost Azië. De
ijstijden van het Pleistoceen zorgen voor
"regelmatige' dalingen van de zeespiegel en de
eilanden van de Indonesische archipel komen dan
periodiek aan het vasteland te liggen. Via zo'n
landbrug bereikt Homo erectus ongeveer
negenhonderdduizend jaar geleden Java en evolueert
daar via de Solo- of Ngandongmens door naar Homo
sapiens.
In Out of
Africa II daarentegen ontstaat Homo sapiens in
Afrika. Hij gaat 100.000 jaar geleden Homo erectus
en diens afstammelingen achterna en vervangt ze.
De aanhang van Out of Africa II is het grootst.
DNA-onderzoek lijkt erop te wijzen dat de
stammoeder van alle volkeren, de hypothetische
Zwarte Eva, zo'n tweehonderdduizend jaar terug in
Afrika moeten hebben gewoond. Daar worden
bovendien de oudste sapiens resten worden
gevonden. In dit scenario heeft de komst van Homo
sapiens dus het einde ingeluid van de Indonesische
erectus.
Rivierafzettingen
Het onderzoeksterrein in Indonesië is totaal
verschillend van de erosional plains van
Oost-Afrika. Terwijl in Afrika zeer oude aardlagen
aan de oppervlakte komen en de elementen de
fossiele resten blootleggen, zijn onderzoekers op
Java op rivierafzettingen aangewezen. En die
hebben een beruchte reputatie.
Bartstra: "Ik ben er nog dankbaar voor dat men
tijdens mijn opleiding heeft gezegd:
paleo-antropologie? geologie? Dan moet je je op
rivierafzettingen specialiseren. Dat ben ik gaan
doen. Tijdens mijn studie heb ik de
rivierterrassen van Maas, Somme en Rijn leren
kennen. Met die kennis gewapend ging ik in
Indonesië aan het werk en daar heb ik in de
praktijk de kneepjes van het vak geleerd. Rivieren
kunnen de grootste trucs uithalen. Om een
voorbeeld te noemen: ze snijden zich een weg door
een aantal aardlagen, spoelen materiaal daaruit
bij elkaar en zetten dat ergens anders weer af.
Eenmaal gecomprimeerd is dan een nieuwe laag
ontstaan, maar wel een met bestanddelen van
verschillende ouderdom! Ook kunnen rivieren
zachtere lagen onder hardere uitslijpen waarop
deze verzakken met als gevolg dat hun positie in
de stratigrafie verandert. Mijn ervaringen hebben
me geleerd alles te wantrouwen wat met rivieren te
maken heeft. Ze zijn oorzaak van heel wat foutieve
opvattingen. Meestal komen die er op neer dat men
artefacten of fossielen een veel grotere ouderdom
toekent dan ze in feite bezitten. Ik zeg dan ook
altijd dat je eerst de aard en de leeftijd van een
laag moet vaststellen vóór je naar fossielen en
artefacten gaat kijken. Bovendien moet je je nooit
op één dateringstechniek verlaten.'
Paradijs
Wat heeft het werktuigen-onderzoek nu opgeleverd?
Bartstra: "De belangrijkste conclusie is wel dat
op Java niet aan te tonen valt dat Homo erectus
ter plekke is overgegaan in Homo sapiens. Mijns
inziens arriveerde Homo sapiens 70.000 à 60.000
jaar geleden op Java en bracht een heel eigen
werktuigen-inventaris mee. Homo erectus is op Java
nooit verder gekomen dan het vervaardigen van
kleine krabbertjes. Die breuk is heel duidelijk.
De vuistbijlen en choppers die aan Pithecanthropus
erectus werden toegeschreven blijken van sapiens
te zijn geweest. Dat vroegere archeologen dat
anders zagen is begrijpelijk. In Europa en Afrika
zijn vuistbijlen en choppers wèl voor een deel met
Homo erectus te correleren. Maar op Java heb ik
daarvoor geen enkele aanwijzing. Integendeel, aan
de hand van geologische data kan elke
vuistbijl-vondst op het eiland "jong' worden
gemaakt, dat wil zeggen: de tweede helft van het
Boven-Pleistoceen, ongeveer vijftig tot
tienduizend jaar geleden. Er zijn nog andere
aanwijzingen voor de juistheid van deze
veronderstelling. Vorig jaar vonden we in lagen
die duidelijk Midden-Pleistoceen zijn, het tijdvak
waarin erectus thuishoort, voor het eerst
werktuigen in situ: het waren kleine krabbertjes.
Verder is in het noorden van Maleisië een grote
vindplaats van werktuigen ontdekt met vuistbijlen,
afslagen, halffabrikaten enzovoorts. Tijdens een
uitbarsting van Mount Toba werd de plek hals over
kop verlaten. De uitbarsting kon worden gedateerd
op 30.000 voor Christus. Kortom: vuistbijlen zijn
op Java jong en werden door nieuwkomer sapiens
meegebracht.'
Vanuit het Out-of-Africa-I-kamp wordt tegen deze
vervangingstheorie oppositie gevoerd. Daar schermt
men met de stelling dat de Ngandongmens een
overgangsvorm was van erectus naar sapiens.
Bartstra: "Ja dat weet ik, maar vraag is: was de
Ngandongmens een late erectus vorm of een vroege
sapiens? Het is maar net op welk kenmerk je bij
het determineren de nadruk legt. Probleem is dat
we nog geen werktuigen van hem hebben gevonden.
Was dat wel het geval dan zouden we meer zekerheid
hebben. Verreweg de meeste onderzoekers houden het
er op dat de Ngangdongmens een late Homo erectus
was. Waar is dan wel dat Homo erectus
honderdduizend jaar geleden nog op Java leefde.
Waarschijnlijk raakte hij na een stijging van de
zeespiegel in het Pleistoceen op Java geïsoleerd
en kon zonder grote natuurlijke vijanden, in min
of meer paradijselijke omstandigheden nog een tijd
door-evolueren. Ik ben ervan overtuigd dat Java
ook het meest oostelijke punt is dat Homo erectus
heeft bereikt. Op Sulawesi (Celebes) is hij nooit
geweest en waarschijnlijk ook niet op Borneo en
Sumatra. Die eilanden waren altijd dicht bebost en
Homo erectus was een echt savanne-wezen. Over zijn
vervanging door Homo sapiens doen wilde verhalen
de ronde: erectus zou door sapiens zijn gejaagd en
opgegeten. Dat lijkt me onzin.'
Raar vak
Het onderzoek dat zich tot nu toe grotendeels tot
Java en Sulawesi heeft beperkt zal de komende
jaren naar de andere grote eilanden worden
uitgebreid. Daarbij ligt het in de bedoeling een
koppeling tot stand te brengen met theorieën en
onderzoeksresultaten van het Aziatische vasteland.
Verder werkt Bartstra aan een boek: "Na zo'n
vijftien jaar onderzoek heb ik er behoefte aan
alles eens op een rijtje te zetten. Ik denk dat ik
de grote lijnen van de Pleistocene ontwikkelingen
op Java te pakken heb en die wil ik uitschrijven.
Als het boek uitkomt zullen er collega's opstaan
en zeggen: ""Maar zó zit dat niet. Bartstra heeft
de tropenkolder.'' Ach ja, dat hoort erbij. Al
moeten ze natuurlijk wel kunnen bewijzen dat ik
ongelijk heb.'
Als hij in Nederland is geeft Bartstra soms
lezingen, onder meer op middelbare scholen. Bij
een dergelijke gelegenheid, zo vertelt Bartstra,
merkte een toehoorster na afloop op dat ze het
allemaal mooi en interessant vond, maar ze vroeg
zich ook af wat de zin van dat alles was.
Bartstra: "Ergens had ze gelijk. Al leid je
archeologie studenten en andere geestdriftigen op,
je kunt niet zeggen dat je direct bijdraagt aan de
stoffelijke voortgang van de mensheid. Maar
misschien zat er toch een stukje ontwikkelingswerk
bij. De grote opgravingskuilen die we indertijd
bij Pacitan aan de zuidkust van Java maakten,
worden nu gebruikt als visvijvers. Toch blijft het
natuurlijk een raar vak. Dat je er warm voor kunt
lopen om steentjes te zoeken in die hitte.'
Datum:
15-08-1991
Sectie:
Wetenschap en Onderwijs
Pagina:
1,2
Trefwoord:
Archeologie; Evolutie; Wetenschap en Techniek;
Exacte Wetenschappen; Biologie; Geschiedenis;
Kunst en Cultuur
Geografie:
Indonesie; Azie; Zuidoost Azie
Op dit artikel rust auteursrecht van NRC
Handelsblad BV, respectievelijk van de
oorspronkelijke auteur.