Ad Verbrugge 15 september 2007 NRC
Globalisering en het hedendaagse
onbehagen
Globalisering leidt op het eerste gezicht tot een kosmopolitische instelling.
Maar het leven van de meeste mensen speelt zich af binnen een straal van vijftig
kilometer. Achter iedere vorm van globalisering schuilt een lokale gemeenschap.
The world is flat, volgens het gelijknamige boek over globalisering van Thomas
Friedman. Er lijkt inderdaad geen ontkomen aan: de wereldeconomieën zijn de
afgelopen decennia steeds hechter met elkaar verbonden geraakt, we consumeren
goederen uit allerlei delen van de wereld en produceren op onze beurt goederen
die mondiaal worden afgenomen. Er trekt dagelijks een immense toeristenstroom
over de aardbol en via elektronische media houden wij contact met mensen over de
gehele wereld die ons soms nog vertrouwder zijn dan onze eigen buurman. Op het
eerste gezicht lijken we allemaal kosmopolitische individuen te worden wier
levensmaterieel én immaterieel met elkaar verweven zijn.
Ondanks dit proces zien we de laatste jaren ook andere verschijnselen.
Sociologen als Samuel Huntington en Immanuel Castells wijzen erop dat overal ter
wereld sprake is van een groeiende behoefte aan identiteiten waarmee mensen zich
van anderen onderscheiden. Dergelijke identiteiten hebben
te maken met de betekenis die men geeft
aan het leven en zijn dus ook cultureel van aard. Castells maakt duidelijk dat
globalisering ook kan leiden tot ontworteling en desoriëntatie, wat onder andere
blijkt uit een sterke behoefte aan bevestiging van de eigen identiteit.
Huntington is daarbij sterk geneigd om het religieuze karakter van deze
identiteitsvorming te benadrukken. Of dergelijke tendensen nu wenselijk zijn of
niet, religie en nationalisme blijken tot op de dag van vandaag een sterke
aantrekkingskracht uit te oefenen.
Wat zeggen dergelijke verschijnselen en hoe verhouden zij zich tot
globalisering? Betreft het hier alleen maar manifestaties van angst en
achterlijkheid, of heeft zelfs globalisering dergelijke identiteitsvormen nodig?
Bij het zoeken naar het antwoord neem ik als uitgangspunt de feitelijke
verhouding van mens tot hun omgeving - wat ik een ethologische benadering noem.
De term globalisering drukt een bepaalde ervaring uit met betrekking tot een
nieuwe ruimte waarin het menselijke leven vormgegeven wordt. Van een leven in
een begrensde ruimte gaan we over naar de ruimte van de globe - oftewel de
ontgrensde aarde in zijn geheel. Inderdaad, we nemen het vliegtuig naar Thailand
om op vakantie te gaan, we spelen onze cds af met Amerikaanse muziek en doen dat
op apparatuur die in China, Japan of Korea is gemaakt, we kijken naar MTV of CNN
en voelen ons solidair met de slachtoffers van de tsunami in Azië, we werken
samen met bedrijven over de gehele wereld, we bouwen ons pensioen op door te
investeren in buitenlandse bedrijven, we chatten in het Engels met liefhebbers
over de gehele wereld over een nieuwe game.
Filosofisch gesproken blijft evenwel de vraag in hoeverre het menselijke
samen-leven wel en niet in deze nieuwe ruimte vormgegeven wordt. Doordat
genoemde verschijnselen snel in het oog springen zouden we andere ruimtelijke
dimensies van ons leven over het hoofd kunnen zien, terwijl die toch wezenlijk
zijn voor ons bestaan. De miskenning daarvan draagt het gevaar in zich dat men
zich op bestuurlijk en politiek niveau blindstaart op het proces van
globalisering, waardoor de chaotische dynamiek van dit proces nog eens wordt
versterkt.
Precies dit laatste is mijns inziens het geval.
Sterker nog, voorbijgaan aan de
wezenlijke plaatsgebondenheid van het menselijk samenleven is in feite ook een
ontkenning van het wezen van politiek, oftewel een goede inrichting en
goed bestuur van een gemeenschap. Globalisering heeft in dat geval zelfs een
depolitisering van de menselijke verhoudingen tot gevolg.
We leven dus in een geglobaliseerde wereld, zonder grenzen. Maar betekent dit
ook dat onze menselijke begrensdheid verdwijnt? Het naakte feit dat ieder mens
altijd ergens is en het leven altijd in bepaalde gelegenheden plaatsvindt,
brengt een eigen begrensdheid met zich mee. Ik kan maar op één plaats tegelijk
zijn. Dit simpele gegeven heeft grote gevolgen.
De meeste vormen van samenleven en
samenwerken vinden plaats in een beperkt aantal gelegenheden, zodat de ruimte
van ons leven altijd op bepaalde wijze vormgegeven is en zo een zekere ordening
kent: het huis, het kantoor, de school, de kroeg. Veruit de meeste van die
plaatsen liggen binnen een straal van vijftig kilometer van het eigen huis.
Daaraan verandert globalisering maar weinig. Of je jezelf ergens thuis
voelt, je ergens goed kunt werken, in een veilige buurt woont, graag bij een
bepaalde club of vereniging komt, is steeds afhankelijk van feitelijke
gelegenheden en de mensen die er deel van uitmaken.
Globalisering is dus voor haar verwerkelijking altijd aangewezen op het
plaatsgebonden samenleven van mensen. Vandaar ook dat bepaalde landen en streken
die buiten het globaliserende netwerk vallen - om met Castells te spreken -
uitgeschakeld kunnen worden en niet meer meedoen. Miljoenen kunnen zo van de
deelname aan het globale economische proces worden uitgesloten en daardoor in
armoede komen of blijven. Tegelijkertijd: geslaagde globalisering kan mensen op
verschillende manieren uit hun plaatsgebonden leefwereld rukken. Globalisering
voltrekt zich immers als een technisch-economisch proces dat voor ons een niet
plaatsgebonden ruimte opent en ons daarop afstemt. Dat gebeurt niet alleen in
het macro-economisch verkeer, maar ook in onze eigen door de techniek ontgrensde
belevingswereld. In ons huis kunnen we ons terugtrekken in een virtuele biotoop
van televisie, ipod en internet waarin we ons meer gelegen laten liggen aan
abstracte idolen of virtuele vrienden dan aan onze buren of zelfs huisgenoten.
Waar het mij om gaat, is dat we hoe dan ook, zelfs op een boot of in de
woestijn, aangewezen blijven op een fysieke infrastructuur - op zn minst heb je
batterijen nodig en moet je met rust gelaten worden. Met alle moderne techniek
dreigen we dat wel eens te vergeten.
In het westen wordt deze tendens nog eens versterkt door een specifiek cultureel
en politiek proces waarin de individuele beleving steeds belangrijker plaats is
geworden. Als we de moderne Europese geschiedenis in een vogelvlucht schetsen,
zien we het volgende. De Verlichting markeert de overgang van een elitaire
politieke orde naar een burgercultuur - een beweging die in Nederland met de
tachtigjarige oorlog en de stichting van de Republiek al geruime tijd daarvoor
was ingezet. De emancipatie van de burger ging gelijk op met de vorming van de
natiestaat en het daarbij horende nationalisme. Vrijheid, gelijkheid en
broederschap was het motto van de Franse revolutie. De vrije en gelijke burgers
stonden niet geïsoleerd op zich, maar verenigden zich als broeders in een staat
die hun rechten beschermt en het algemeen belang dient. De staat wordt daarbij
opgevat als de institutionalisering van de volkswil. De bevrijding van de burger
uit paternalistische structuren ging gepaard met een nieuwe binding in een
collectieve identiteit, namelijk die van de staat. In heel het maatschappelijke
leven vormde zich een nationalistisch groepsgevoel met bijbehorende burgerlijke
instituties en omgangsvormen. Deze culturele beweging ging door tot in de
twintigste eeuw en kreeg zijn voltooiing in het algemeen kiesrecht.
Het Europees nationalisme, waarbinnen de burger zich kon emanciperen, bleek
evenwel ook een duistere keerzijde te kennen, die tot een afgrijselijke climax
kwam in het drama van de twee wereldoorlogen. Mede voorbereid door de
existentiefilosofie en marxistische cultuurkritiek op de bourgeois zagen we in
de jaren zestig hoe zowel de burger als de natiestaat tot voorwerp van kritiek
werden gemaakt. Volgens het populaire gedachtengoed van de jaren zestig had
juist de vorming van de burger in een nationalistische volkscultuur tot een
geperverteerd menstype geleid. De burgerman was tot gruweldaden overgegaan.
Als antwoord op deze burgerlijke cultuurcrisis werd een tweede soort Franse
Revolutie ingezet, waarin niet de burger maar het individu werd bevrijd. Het
individu werd juist losgemaakt uit het keurslijf van de burgerlijke instituties
en hun moraal en tot de vrijheid van zijn eigen individualiteit gebracht. De
vormen die eens hoorden bij de bevrijding van de burger, werden als
onderdrukkende systemen onder vuur genomen. In plaats van gezin, kerk en staat
werd er naar nieuwe vormen van gemeenschap gezocht in communale
samenlevingsvormen en politieke protestbewegingen waarin solidair
wereldburgerschap centraal stond. In de jaren die volgden werden met behulp van
denkers als Foucault overal verborgen machtsstructuren ontmaskerd die de
vrijheid van het individu onderdrukken. Het individu moest ook worden bevrijd
van bindingen aan land en afkomst. Bij hedendaagse neomarxisten als Negri en
Hardt zien we dan ook dat zij om die reden het proces van globalisering juist
toejuichen als de voorlaatste fase in de bevrijding van de mensheid.
Globalisering impliceert voor dergelijke ideologen in feite ook een bepaalde
transformatie van onze mentaliteit en levenshorizon, waardoor we in een
grenzenloze wereld zouden komen te leven, waarin alle mensen in wezen
gelijkwaardige individuen, ja wereldburgers kunnen zijn en hun
streekgebondenheid er niet meer echt toe zou mogen doen. Daarom kunnen er in één
land ook prima mensen van allerlei culturele oriëntaties samenwonen. Onze
identiteit wordt niet meer gevormd door onze geboorte en de plaats van onze
opvoeding, maar we nemen inmiddels van overal ter wereld bepaalde elementen over
en krijgen zo hybride identiteiten, zodat we ook niet meer kunnen en mogen
spreken van een saamhorige cultuurgemeenschap die zich in een staat verenigt.
Onder invloed van de snelle en reusachtige opkomst van internet bereikte deze
moralistische idealisering van globalisering begin 2000 haar hoogtepunt - onze
nieuwe ruimte werd een World-online die ons met de gehele wereld zou verbinden.
Maar er is ook een andere kant. De hoge mate van bewegelijkheid, anonimiteit,
virtualiteit en fragmentatie van levensactiviteiten die het moderne
globaliserende leven kenmerkt, werkt in de hand dat velen zich niet echt
verbonden weten met de mensen in hun directe woonomgeving. Er vormen zich
inderdaad meer zelfgekozen, vrijere verbanden in van elkaar losstaande en zelfs
virtuele gelegenheden. De ontwortelende tendens die in globalisering als zodanig
gelegen is, wordt in het Westen versterkt door de moraal van het vrije individu
dat zich niet meer laat bepalen door plaatsgebonden levensvormen. Sterker nog,
velen van ons ervaren de doorbreking van de plaatsgebondenheid van ons leven
zelfs als een bevrijding van dorpse sociale controle en provinciale
bekrompenheid.
Toch moeten we ook zien dat een dergelijke wijze van leven vervreemding in de
hand kan werken die ook tot uitdrukking komt in een gebrek aan gedeelde vormen
waarin men elkaar herkent, erkent, zich met elkaar verbonden weet - iets wat
voor goed samenleven en samenwerken onontbeerlijk is. Veel van het hedendaags
onbehagen komt voort uit een vervreemding die optreedt in de concrete
gelegenheden van buurt, stad en werk waarin mensen door een gebrek aan gedeelde
vormen van wederzijdse betrokkenheid en respect als atomaire individuen
tegenover elkaar komen te staan. Door een fixatie op het eigen recht en de eigen
beleving - die overigens in het technisch-economisch bestel consumentistisch
wordt geëxploiteerd en door marketing en reclame juist steeds minder individueel
wordt - doen het recht en welzijn van anderen er ook minder toe.
Dit ideaal van vrijmaking van het
individu tot volstrekte ongebondenheid blijkt zijn tijd gehad te hebben. Vanaf
11 september 2001 heeft er binnen de politieke en culturele elite met horten en
stoten een omslag plaatsgevonden; deels onder druk van de kiezers, die niet
langer het morele en politieke discours met haar deelde. Pim Fortuyn had als een
van de eersten gezien dat de politieke agenda van de laatste decennia een
gevaarlijk gebrek aan zin voor cultuur vertoonde die de samenhang van ons land
ondermijnde.
We zien nu dat onder de kiezers het normen- en waardendebat een enorme weerklank
vindt, ondanks de geur van truttigheid die er omheen hangt. Het publiek heeft
door dat de wijze waarop de individuele vrijheid zich heeft ontpopt niet zoveel
meer met vrijheid te maken heeft. Niet
iedere bevrediging van je eigen behoefte is een teken van vrijheid, zoals we aan
de verslaafde junk al kunnen zien. Werkelijke vrijheid behoeft vormgeving.
Ook zijn er gedeelde omgangsvormen nodig om je ergens thuis te kunnen voelen,
elkaar te herkennen en erkennen en zelfs om je in je individualiteit
betekenisvol aan anderen te manifesteren en de anderen daartoe de ruimte te
geven. De vervreemding die in buurten, steden, grote scholen en bedrijven breed
wordt ervaren, doet de gevoelde noodzaak opkomen naar een minimum van dergelijke
gedeelde vormen waarin met respect en onderlinge betrokkenheid uitdrukt.
Men begint een ideaal van burgerschap te
beklemtonen, waarin naast vrijheid ook plaats is voor eigen verantwoordelijkheid
en solidariteit.
En in het onbehagen over de eigen leefwereld ontdekt men natuurlijk opnieuw de
staat en daarmee de politiek. Europa blijkt te weinig gemeenschappelijke
geestelijke oriëntatie te bieden om de problemen rond multiculturaliteit en
integratie te kunnen beantwoorden omdat zij zich bij gebrek aan gedeelde
culturele vormen vooral aan de abstracte idee van een Europees burgerschap
oriënteert dat weinig inhoud geeft. De Europese grondwet is afgewezen vanuit een
gebrek aan gemeenschappelijke bezieling en politieke identificatie met deze
institutionele werkelijkheid.
Zowel ter linker- en ter rechterzijde van het politieke spectrum wordt de
nationale identiteit weer belangrijker. Zie de formulering van een canon van de
Nederlandse geschiedenis en de plannen voor een museum voor onze nationale
cultuurgeschiedenis. Zijn dat echt alleen tekenen van angst en achterlijkheid?
Zoals ik al heb aangegeven impliceert het proces van globalisering geenszins dat
de plaatsgebonden en lokale culturele gemeenschappen er niet meer toe zouden
doen. Sterker nog, globalisering vooronderstelt in zekere zin ook de deugdelijke
samenhang en organisatie daarvan. De politiek die nodig is voor het bestuur
daarvan kan bovendien pas werkelijk krachtig worden en aanspreken indien er een
plaatsgebonden publieke ruimte is met een zekere mate van groepsgevoel, een idee
van een gemeenschappelijke bestemming of richting en gedeelde vormen van
onderlinge betrokkenheid. Dat is een heel andere publieke ruimte dan die van het
amorfe kosmopolitisme.
Zonder zon gedeelde publieke ruimte staat ook de effectiviteit van het politiek
handelen en de eenheid van de staat op het spel, zoals momenteel in België te
zien is, Evenmin als in Europa is er België werkelijk sprake van een dergelijke
gedeelde publieke ruimte.
De verbondenheid met de
staatsgemeenschap is aangewezen op vertrouwen in de feitelijke verhoudingen
waarin men leeft en werkt in buurten, wijken, bedrijven, scholen. Wat
daarin fout gaat rekent men de gemeenschap en uiteindelijk dus ook de politiek
aan. Daarmee is ook de politiek op nationaal niveau aangewezen op de deugdelijke
samenhang, het gevoel van gemeenschappelijkheid en zekere gedeelde vormen binnen
de feitelijke leefwereld van mensen. Nationale identiteit is dus meer dan een
vaag en vluchtig Oranjegevoel - Nederlandse vlaggetjes op lonsdale truien kunnen
juist een teken van ontheemding en een gebrek aan concrete cultuur.
De ontgrenzing van globalisering heeft nog een laatste dimensie. Sinds de
neoliberale revolutie onder Reagan en Thatcher zien we een sterke neiging om het
politieke te weren uit het economische leven en de economie binnen wereldwijd
geldende liberale spelregels aan zichzelf over te laten - in het westen dan, in
een land als China ís economie politiek. Dat betekent tevens dat bij ons het
economische leven zich in toenemende mate losmaakt van zijn plaatsgebondenheid.
Politiek was immers bepaald als de zorg voor de deugdelijkheid van een
gemeenschap die zich in een staat institutioneel organiseert.
Tot het neoliberale en daarmee
gedepolitiseerde proces van globalisering behoort juist dat economische
investeringen, research en development, niet meer gebeuren met het oog op de
zorg voor een gemeenschap. In wezen telt slechts nog het geld of de winst die
gemaakt wordt; de band met een bepaalde plaats op aarde en de zorg voor een
gemeenschap zijn daaraan ondergeschikt gemaakt.
Het streven naar geld en winst zonder de zorg voor een gemeenschap is
destructief - het optreden van veel hedgefondsen is hiervan een voorbeeld. Zelfs
goedlopende bedrijven kunnen van de een op andere dag failliet gaan, worden
opgekocht, gesaneerd en weer met grote winst worden doorverkocht met
achterlating van grote brokken. Steeds meer burgers klagen over het gebrek
aan stijl en zorg van al degenen over het lot van miljoenen mensen beslissen,
maar die louter op geld uit zijn. En over het volledig losgezongen kapitaal dat
zich in de ontaarde financiële ruimte exponentieel vermenigvuldigt zonder dat
duidelijk is wat voor reële waarde daar eigenlijk nog tegenover staat. Daarom ga
ik er vanuit dat ons nog een grote economische crisis te wachten die ons de
keerzijde van een dergelijke globalisering zal laten zien; hopelijk zijn we dan
politiek mans genoeg en cultureel vitaal genoeg om ons daar gemeenschappelijk
doorheen te slaan.
Door fixatie op eigen recht en welzijn doet dat van anderen er minder toe Het
streven naar geld en winst zonder de zorg voor een gemeenschap is destructief
Info:
Filosoof aan de Vrije Universiteit. Auteur van Tijd van Onbehagen: Filosofische
essays over een cultuur op drift. Dit is een ingekorte versie van een lezing die
dinsdag is gehouden voor de Raad voor het Openbaar Bestuur.